Als mensen in een leertraject hun biografie met elkaar bespreken, schrikken ze soms met terugwerkende kracht: ‘wat hebben mijn ouders toch veel invloed op mijn ontwikkeling gehad!’. Helemaal als iemand zelf ook vader of moeder is, komt de realisatie: wat geef ik mijn kinderen mee aan bewuste en onbewuste boodschappen? En wat voor tik houdt mijn kind daar aan over?
De relatie met onze vaders en moeders zijn de eerste relaties waarlangs we ons vormen. Op allerlei domeinen leggen ze een fundament: hoe we ons verhouden tot de liefde, hoe we ons verhouden tot autoriteit, hoe we ons verhouden tot onszelf, man zijn, vrouw zijn.
Ouders hebben ook invloed op je loopbaanontwikkeling. Met name de vaders van mijn generatie zijn vaak onlosmakelijk verbonden met onze carrières.
Ze hebben model gestaan voor wat ambitie was, waar je goed in moet zijn. Wat belangrijk is in het leven, hoe je je loopbaan vorm geeft. We hebben ze daarin gevolgd, of ons ertegen afgezet, we hebben ons naar ze willen bewijzen. Hoe dan ook hebben zij een norm gezet in het publieke prestatiedomein, meer dan de moeders van onze generatie die veelal thuis waren toen wij opgroeiden.
Ik kwam er pas laat achter hoezeer mijn vader mijn ambities altijd heeft gekleurd. Ik ging naar dezelfde middelbare school als hij, net als mijn zus. Ik vond dat de normaalste zaak van de wereld. Mijn vader was een exacte wetenschapper, dus natuurlijk deed ik bèta. Ik was goed in wis- en natuurkunde en daarom vond ik het ook leuk. Mijn vader zag mijn toekomst wel voor zich en ik ging daar in mee. Ik overwoog een toekomst als wetenschapper. Het duurde een tijd voor ik ontdekte dat ik zelf andere dingen veel leuker vond. En ook beter kon. Het duurde nog langer voordat ik mezelf daarin durfde te volgen.
Een aantal momenten met mijn vader hadden daarin betekenis.
Eén zo’n moment was op Bevrijdingsdag ongeveer twintig jaar geleden. De zon scheen en ik had mijn vader aan de telefoon. Hij vroeg waarom ik niet buiten was. Ik was druk met één of ander project, zat vol plichtsbesef binnen op mijn computertje te tikken.
”Ach meisje, het is vandaag Bevrijdingsdag, is het niet tijd dat jij jezelf nu ook eens bevrijdt?”.
Dat te horen uit de mond van mijn vader raakte iets. De ultieme relativering van een norm waarvan ik niet eens wist dat hij verbonden was aan hem. De stem die altijd het ‘heilige moeten’ in mij vertegenwoordigde, zond nu ineens een heel andere boodschap uit. Was het denkbaar dat ik iets anders deed dan mijn afspraak in het project op tijd nakomen? Zou ik mogen genieten, of nog erger, zelfs lui kunnen zijn op deze dag?
Ik begon te begrijpen dat mijn vader niet alleen die hardwerkende, gedreven man was, maar ook een intens luie dagdromer die veel tijd voor zichzelf nodig had. Heel menselijk.
Door zijn opmerking begon het beeld dat ik van mijn vader had, te kantelen. Als mijn vader menselijk was, was ik dus ook menselijk. Ik hoefde niet alles te kunnen. Ik voelde een nieuwe vrijheid om het op mijn manier te doen. Ik zat ineens zelf meer aan de knoppen. Ik had een keuze.
Sindsdien is Bevrijdingsdag voor mij een extra feestelijke dag. Ook als ik werk. De toestemming om mezelf te mogen volgen is ook een soort feest van bevrijding.